- jambe
- jambe [zĵãb]〈v.〉1 been 〈ook figuurlijk〉 ⇒ onderbeen2 poot 〈van dier〉3 (broeks)pijp4 steun ⇒ schraag, steunbalk♦voorbeelden:1 des jambes de coq • spillebenenjambe de devant • voorbeenjambes en X • x-benenjambes arquées • o-benenjambes cagneuses • x-benenles jambes écartées • wijdbeensavoir de mauvaises jambes • slecht ter been zijn〈informeel〉 en avoir plein les jambes • te veel gelopen hebbenj'ai les jambes coupées • ik kan niet meer op mijn benen staanj'en ai eu les jambes coupées • ik stond te trillen op mijn benenavoir 10 kilomètres dans les jambes • 10 kilometer gelopen hebbenavoir les jambes en coton, comme du coton • slap in de benen zijnavoir les jambes en pâté de foie • knikkende knieën hebben, wankel op zijn benen staanavoir des jambes de vingt ans • nog goed ter been zijnn'avoir plus de jambes • geen benen meer hebben om op te staan, doodmoe zijncouper les jambes à qn. • iemand machteloos makense dégourdir les jambes • zich wat vertreden, een eindje om lopenla peur lui donne des jambes • uit angst zet hij het op een lopen〈schertsend〉 cela me fait une belle jambe! • daar schiet ik toch niets mee op!jouer des jambes • er snel vandoor gaanprendre ses jambes à son cou • zich uit de voeten maken, de benen nemen〈informeel〉 tenir la jambe à qn. • iemand aan de praat houdentirer dans les jambes de, à qn. • iemand dwarszittentraîner, tirer la jambe • met z'n been slepen; 〈figuurlijk〉zich voortslepens'enfuir à toutes jambes • er snel vandoor gaan, weghollen, wegvluchtenêtre dans les jambes de qn. • iemand voor de voeten lopenfaire qc. par-dessous, par-dessus la jambe • iets op z'n janboerenfluitjes doentenir sur ses jambes • op zijn benen (kunnen) staanf1) been, poot2) broekspijp3) steun
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.